
Zacheüs
En Jezus, ingekomen zijnde, ging door Jericho. En zie, er was een man, met name geheten Zacheüs; en deze was een overste der tollenaren, en hij was rijk; En zocht Jezus te zien, wie Hij was
Luk. 19: 1-3.
De Heere Jezus reisde naar Jeruzalem en was genaderd tot Jericho. Daar deed Hij een teken van Zijn macht en ontferming door de genezing van de blinde Bartimeüs. Als een lopend vuurtje verspreide zich het gerucht van Christus heilsdaad door Jericho. Ieder kende de ongelukkige man, die dag aan dag bij de poort zat en om een aalmoes vroeg. Velen gingen de straat op, om de genezene en vooral zijn Weldoener te zien. Er was veel volk en een gedrang, alsof een vorst zijn intocht hield.
Onder de menigte was een man. Die man heette Zacheüs. Zijn naam betekent: rein. Maar de naam paste bitter weinig bij de drager ervan. Zacheüs was allesbehalve rein; integendeel, hij was een groot zondaar. Wij lezen: deze was een overste der tollenaren, en hij was rijk. De tollenaren, belastingontvangers, eisten doorgaans meer geld dan hun rechtens toekwam. Ze verrijkten zich ten koste van hun medeburgers. En van hun ruime inkomsten leidden ze veelal een overdadig, slordig leven, zonder rekening te houden met Jehovah’s inzettingen. Ook Zacheüs had zich door bedrog rijkdommen verworven.
Toen hij hoorde van de profeet van Galilea door Jericho ’s straten zou gaan, kon hij het in zijn tolhuis niet meer uithouden. Hij verliet zijn kantoor: en zocht Jezus te zien, wie Hij was.
Wat zou Zacheüs daartoe bewogen hebben? Alleen nieuwsgierigheid, opdat hij later kon meepraten over de gebeurtenis, welke zijn stad voor een ogenblik in beroering bracht? Als dat het geval was geweest, mogen wij er niet laag op neer zien. Want dan is de blote nieuwsgierigheid door de Zaligmaker gebruikt om Zacheüs te veranderen. Voor de Heere is niets te wonderlijk; ook door middel van nieuwsgierigheid kan Hij een ziel weglokken uit de tenten der wereld en brengen onder het geklank van Zijn Evangelie, om een goed werk in haar te beginnen.
Evenwel, Zacheüs is stellig niet alleen door nieuwsgierigheid gedreven om zijn belastingkantoor te verlaten. Wie de tekstgeschiedenis aandachtig kan lezen, bemerkt dat er nog wel een diepere beweegreden in de tollenaar was. Het einde van het verslag bewijst dat hij één dergenen was, die de Vader aan Zijn Zoon had gegeven; en zo was de voorbereidende genade haar werk in Zacheüs begonnen. Er was bij deze man iets gaande, er knaagde wat in hem. Hij kende de uren dat zijn geweten hem verontruste over de wijze, waarop hij zijn geld verkreeg en verteerde. Dan voelde hij zich een onwaardig kind van Abraham; dan moest hij zichzelf bekennen, dat zijn bestaan eigenlijk leeg en onbevredigend was; dan was er ook een verlangen naar een ander leven. Och, het waren slechts zwakke, vluchtige beroeringen in zijn binnenste, die weldra weer verdreven werden door zijn bezigheden en vermaken. Maar er was toch iets gaande bij hem.
Bovendien – en ook dat behoorde tot de voorbereidende genade – had hij natuurlijk reeds allerlei over de Heiland gehoord. Bijzonder zal hem getroffen hebben dat de Heere Jezus de tollenaren niet hooghartig verstootte, maar hen opzocht om hun Gods licht en waarheid te brengen. Levi-Mattheüs, de vroegere ontvanger van Kapernaüm, was zelfs een van Zijn twaalf discipelen geworden. En de Farizeeën noemden Hem een vriend van tollenaren en zondaren. Dat was in hun mond geen eretitel, maar een scheldwoord; maar in Zacheüs zal daardoor juist enige belangstelling en genegenheid voor de Heere zijn gewekt.
Toen hij vernam dat de Rabbi van Nazareth langs Jericho’s wegen ging, is de wens misschien wel even in hem opgekomen: kon ik de Meester maar eens spreken. In elk geval zocht hij Jezus te zien, wie Hij was. Het waren nog de eerste beginselen van de voorbereidende genade, welke zich in Zacheüs deden gelden. Zijn gevoelens waren nog verward en zijn verlangens nog onbestemd; hij kon zich niet nauwkeurig rekenschap geven van wat er in hem omging. Maar hij was dan toch zoekende gemaakt: er was een trekking naar de Christus Gods. Hij was toch anders dan de honderden die hem omringden.
Zacheüs was zoekende gemaakt omdat de Heere hem reeds gezocht had, en hij verkoren was voor de vervulling van het profetische woord: Ik ben gevonden van hen, die naar Mij niet vraagden; Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; tot het volk, dat naar Mijn Naam niet genoemd was, heb Ik gezegd: Ziet, hier ben Ik, ziet, hier ben Ik! (Jes. 65: 1).
Mochten er onder ons maar veel zulke Zacheüs-zielen zijn. Zielen, die de onvrede van hun binnenste en het ontoereikende van de wereld leerden kennen; zielen, in wie de drang gelegd is, op de Heere Jezus te mogen zien. Het zoeken is op zichzelf niet genoeg, het betekent nog geen zaligheid; maar het is het begin van het nieuwe leven, dat de Hemel in de gekenden wekt. En op dit begin, doet Hij, die de getrouwe is, een voorspoedige voortgang volgen. Want Hij laat niet varen enig werk Zijner handen. De tollenaar van Jericho bevestigt het ons.
Langs deze weg ging Hij voorbij, ds. E. van Meer