-
" En hetzij dat een lid lijdt,
zo lijden al de leden mede
" 1 Korinthe 12 vers 26
Met een beroep op 1 Petrus 4 : 11 is aangetoond dat de diakenen geroepen zijn om te dienen ofwel barmhartigheid te tonen aan de naaste in de gemeente en daarbuiten. Uit de Bijbel is vervolgens ook af te leiden dat niet alleen ambtelijk maar ook vrijwillig hulpbetoon aan de naaste een geboden zaak is. Vanuit Gods Woord hebben diakenen de roeping en plicht om gemeenteleden te stimuleren barmhartigheid en naastenliefde te betonen.
Dit komt overeen met artikel 1 van ordinantie 15 van de kerkorde, die handelt over het diaconaat: ‘De gemeente in al haar leden geroepen tot de dienst der barmhartigheid, beantwoordt – onder leiding of door de arbeid der diakenen – aan de roeping in het diaconaat’. De woorden ‘in al haar leden’ betekenen hier ‘dat de leden verantwoordelijkheid dragen voor elkaar, de onderlinge liefde en het dienstbetoon dienen te bevorderen, elkanders lasten te dragen’.
Graag wil de GDC aan de haar gegeven opdracht gestalte geven. Het hoeft geen betoog dat we leven in een tijd waarin keer op keer het woord ‘individualisering’ valt. Dat neemt al maar toe: ieder voor zich. Onlangs wees Hare Majesteit de koningin daar ook nog op. Bovendien leven we in wat wel genoemd wordt een verzorgingsstaat. De overheid heeft veel taken naar zich toegetrokken, waardoor het diaconale hulpbetoon van karakter is veranderd.
Nu echter het tij lijkt te keren, liggen er vandaag de dag weer mogelijkheden. Immers er is sprake van een recessie, van stille armoede, van verborgen leed. Dat betekent voor de diakenen dat ze als een seismograaf ogen en oren open moeten hebben om problemen te signaleren. Maar zij niet alleen! Daarom wil de GDC de diaconale roeping voor heel de gemeente onderstrepen. Die roeping kan niet alleen beperkt worden tot en uitbesteed worden aan de ambtsdragers. Als de apostel Paulus schrijft over de verscheidenheid van geestelijke gaven en dat er in het lichaam van Christus geen tweedracht zal zijn, maar dat de leden voor elkaar gelijke zorg moeten dragen. En hij vervolgt dan: En hetzij dat één lid lijdt, zo lijden al de leden mede (1 Korinthe 12:26a).
Maar het blijft daartoe niet beperkt. De hoofdsom van de Wet des Heeren is in dit verband fundamenteel: het liefhebben van God én van de naaste. Daarmee is de grond voor de dienst van de barmhartigheid gegeven. Op meerdere plaatsen in Gods Woord worden we daartoe dan ook opgeroepen. Hier is te noemen Deuteronomium 15 waar we lezen dat Israël voor de armen de hand mild moet opendoen, hen van voldoende middelen moet voorzien, genoeg om geen gebrek te lijden. Terzake is wat Matthew Henry opmerkt bij Zacharia 7 vers 9: ...doet goedertierenheid en barmhartigheden, de een aan den ander..... Dat buren liefdevolle zorg voor elkaar moeten hebben. En om niet meer te noemen, Paulus schrijft aan de gemeente van Rome zelfs: Indien dan uw vijand hongert, zo spijzigt hem; indien hem dorst, zo geeft hem te drinken.
Hiermee wil gezegd zijn dat onderlinge betrokkenheid of zorg voor elkaar van groot belang is. Dat zal – als het goed is – gebeuren in de gezindheid van Christus, Die kwam niet om gediend te worden maar om te dienen! Dan zal er wel wat van de christelijke gemeente uitgaan. Was uitgerekend dit niet in het spoor van de verkondiging van het Evangelie de werfkracht van de christelijke gemeente na de uitstorting van de Heilige Geest? De Handelingen der Apostelen spreken duidelijke taal.
Het dienen van de naaste is dan geen weggegooid geld, geen verspilling van tijd, geen verloren energie. Nee! Al zouden wij het zelfs maar aan één bewijzen, zegt de Heere Jezus in Matthéüs 25, zo hebt gij dat Mij gedaan.
Zijn wij daar dan van onszelf toe bekwaam? In het aangehaalde 1 Petrus 4 : 11 lezen we ook: Indien iemand dient, die diene als uit kracht die God verleent; opdat God in allen geprezen worde door Jezus Christus, Welke toekomt de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid.